In 1910 wordt de pastorie van de Nederlandse Hervormde Kerk ingrijpend verbouwd.
Bij deze verbouw is inbegrepen de afbraak van het koetshuis en het leerhuis bij de pastorie. Omdat dit laatste gebouw niet gemist kan worden als vergaderruimte van de kerk, besluit men een nieuw leerhuis, leerkamer te bouwen op een andere plek. Op de grond, die bij de pastorie hoort, is een pleziertuin, een moestuin en een gedeelte wordt gebruikt als bouwland. Op Hisgis is informatie te vinden over de verschillende percelen. De grond behoort bij de pastoralia, d.w.z. dat de predikant die grond beheert en de opbrengsten en inkomsten er van heeft. Ook buiten dit gebied heeft de predikant te Oudega bezittingen, hetzij een stuk grond, hetzij een boerderij. Deze pastoralia bepalen mede zijn inkomen.
De kavel, bedoelt voor het nieuwe leerhuis moet uit deze pastoralia gekocht worden. De kerkvoogdij is de aankopende partij namens de kerkelijke gemeente en de predikant, beheerder van de pastoralia, is de verkopende partij. Echter de Nederlandse Hervormde Gemeente is op dat moment vacant en dan mag de kerkvoogdij ook als verkopende partij van de pastoralia optreden. Zij krijgt daarvoor toestemming van het Provinciaal Kerkbestuur en op deze manier wordt het vlot geregeld, voordat ds. Carsjens de pastorie betreedt.
Van het afbraakmateriaal van de pastorie wordt het leerhuis gebouwd, wat nu Folkgebou genoemd wordt. In het bestekboekje van 1910, nodig voor de verbouw van de oude pastorie, staat aangegeven wat voor de bouw van het leerhuis gebruikt moet worden. Zo is de voordeur in het Folkgebou in het woongedeelte van de koster, na op maat gemaakt te zijn, de oude voordeur van de pastorie. Een oudje dus. (monumentaal) Zit deze deur er echter nog wel in?
Zowel de pastorie als het Folksgebou hebben Jugendstillkenmerken. Deze kunststijl, ook wel art nouveau genoemd, komt op in de periode van 1890 tot 1910 en beïnvloedt de architectuur, de schilderkunst en het interieur. Het kenmerkt zich door gebogen lijnen en versiering aan de gevels en contrast tussen licht en donker. Vaak heeft zo’n gebouw een hoektorentje en een topgevel. Zie de voorkant van het pand.
In 1911 wordt de Coöperatieve Boerenleenbank in Oudega opgericht en ds. Carsjens wordt kassier en houdt zitting in het voorste gedeelte. Het voorste gedeelte heeft dus niet altijd gediend als kosterswoning. Pas als de kosterswoning, Fabrieksweg 1, verkocht wordt aan J. Woudsma verhuist Hekstra, de toenmalige koster naar het Folksgebou.
Het Folksgebou heeft in de oude nummering nummer A57. De bewoningsgeschiedenis van het voorste gedeelte ( A 56) vangt aan met: Weduwe Alle Welling
: Familie Albert Hofman
: Fam. Folkert Veenstra
: Familie Geert Hiemstra 1942
: Familie Kornelis Welling 1942 tot 1951
: Familie Martinus Adema 1951 tot 1979
: Fam. Jan Adema 1952/1953
: Fam. Pieter Hekstra 1980 tot 1986
: Mevr. Wiesje Akkerman-Elzinga 1986 tot 1997
: Mevr. Anneke Stelwagen-van Keimpema 1997